Versnippering in de kinderopvangbranche: wenselijk of niet?
De kinderopvangbranche in Nederland is de laatste jaren steeds meer versnipperd geraakt. Waar eenheid in de sector essentieel is voor een effectieve aanpak van gedeelde uitdagingen, lijkt de versnippering dit soms in de weg te staan.
Drie brancheverenigingen, verschillende richtingen
In de kinderopvang zijn momenteel drie brancheverenigingen landelijk actief (BK, BMK, BVOK), elk met een eigen visie en strategie (en dan laten we Stichting Nysa voor de gastouderopvang nog even buiten beschouwing) . Deze diversiteit aan perspectieven kan verrijkend zijn, maar leidt in de praktijk soms tot tegenstrijdige standpunten, wat de samenwerking binnen de sector bemoeilijkt. Dit is niet bevorderlijk voor een eenduidig standpunt richting andere partijen en hoe gezamenlijke problemen het beste kunnen worden aangepakt. Bij onderhandelingen en overleg met andere partijen is het in ieder geval geen sterktebod als de branche vertegenwoordigd wordt door verschillende partijen.
Toenemende differentiatie: Private Equity, maatschappelijk en commercieel
Binnen de branche wordt ook steeds vaker een onderscheid gemaakt tussen verschillende typen kinderopvangorganisaties, zoals organisaties met private equity-investeringen, maatschappelijke organisaties en commerciële spelers. Hoewel er misschien voor de politiek argumenten bestaan voor het benoemen van deze verschillen zoals gebruik van publiek geld, gebeurt dit niet altijd op basis van een gedragen onderbouwing. Het gevolg is een onnodige polarisatie, waarbij specifieke organisatiemodellen worden bekritiseerd zonder dat er duidelijk bewijs is van de impact op de kwaliteit van de kinderopvang.
De branche kinderopvang draait om het realiseren van een maatschappelijk doel, waarbij commerciële bedrijfsvoering nodig is om dat doel effectief en duurzaam te bereiken.
Variaties in CAO-naleving en aanpak schijnzelfstandigheid
De versnippering zien we ook terug in de naleving van de CAO Kinderopvang. Hoewel de cao Kinderopvang een standaard CAO is die onder andere concurrentie op salarisniveau zou moeten voorkomen, ontstaan er steeds meer variaties in de interpretatie van deze afspraken. Dit werkt ongelijkheid en onduidelijkheid (voor de medewerkers) in de hand en kan leiden tot concurrentie op arbeidsvoorwaarden, wat juist door de standaard CAO voorkomen hoort te worden.
Een ander voorbeeld van gebrek aan eensgezindheid is de aanpak van schijnzelfstandigheid bij zzp’ers in de kinderopvang. Sinds 2022 is het, in ieder geval via Kinderopvang-Wijzer al duidelijk dat de inzet van zzp’ers binnen kinderopvangorganisaties in veel gevallen valt onder schijnzelfstandigheid. Minister Van Gennip riep eind 2022 de branche op om binnen het wettelijk kader te opereren en de wet DBA na te leven door geen schijnzelfstandigen meer in te huren. Dit zou voorkomen dat zzp’ers bij concurrenten kunnen vertrekken, wat feitelijk neerkomt op verkapte arbeidsmobiliteit, zonder de zekerheden van een arbeidsovereenkomst.
Inleenconstructies en gebruik van publiek geld
Een oplossing zou zijn geweest dat kinderopvangorganisaties collectief afspraken hadden gemaakt over het (niet) inzetten van inleenconstructies en -bureaus, zoals ook door enkele schoolbesturen is gedaan . Dit zou voorkomen dat met publiek geld te veel betaald wordt voor dienstverlening die anders door vaste medewerkers zou kunnen worden verzorgd. Desondanks geven veel organisaties op sociale media aan pas per 1 januari 2025 te zullen stoppen met de inzet van zzp’ers, terwijl een gezamenlijke, eerdere aanpak effectiever zou zijn geweest. Door de zure appel heen bijten kan je eerder zo snel mogelijk doen dan wachten tot je niet anders kan.
Eensgezindheid en samenwerking
De versnippering in de kinderopvangbranche kan een obstakel zijn bij de vorming van een sterk en duurzame sector, ook gezien de voorgenomen stelselwijzigingen. Met gezamenlijke doelen en eenheid kunnen organisaties effectiever werken aan kwaliteit en betaalbaarheid in de kinderopvang. Een gezamenlijke aanpak voor de naleving van de CAO, het niet meer voorkomen van schijnzelfstandigheid is niet alleen mogelijk, maar ook noodzakelijk voor het creëren van een toekomstbestendige kinderopvang in Nederland.