Het voornemen bestaat om de beroepskracht kindratio (BKR) per 1 januari 2024 aan te passen, voor de BSO dan. De huidige BKR regels voor BSO zijn ooit door een beleidsmedewerker vanachter een bureautje verzonnen en sluiten niet echt aan met de praktijk. Wij leggen het uit.

Kindratio

De beroepskracht-kindratio (BKR) in de kinderopvang is een wettelijk vastgestelde norm die bepaalt hoeveel kinderen er maximaal per beroepskracht aanwezig mogen zijn op een groep. De BKR is bedoeld om de kwaliteit en veiligheid van de kinderopvang te waarborgen en te zorgen voor voldoende individuele aandacht voor elk kind. Er is een kindratio voor de KDV en voor de BSO.

Het kindratio is vastgesteld in de wet IKK en een belangrijk gegeven bij de kinderopvang. Als een pedagogisch medewerker teveel kinderen moet begeleiden zal dat de kwaliteit geen goed doen. De kinderopvangorganisatie zal bij de exploitatie hier steeds rekening mee moeten houden.

De BKR wordt uitgerekend per stamgroep. Nu zijn er verschillen over het aantal kinderen per medewerker die mede afhangen van de leeftijd van de kinderen. Simpelweg kan je uitgaan van 10 kinderen per medewerker bij de BSO.

Wat is nu de huidige praktijk?

We geven een voorbeeld: locatie X heeft maximaal 60 kindplaatsen voor de BSO. Deze zijn verdeeld over 3 stampgroepen van maximaal 20 kinderen.  Er zijn echter 45 kinderen geplaatst over de 3 groepen, dus 15 kinderen per groep. Volgens de wet IKK moet je dus dus 2 medewerkers per groep inzetten, 6 in totaal op de locatie.

Nu starten de kinderen in de stamgroep en na het drinken en eten, gaan de kinderen spelen, aan de slag met activiteiten etc. En dat gebeurt meestal over de hele locatie heen, bij en met kinderen van een andere stamgroep, bijvoorbeeld omdat deze bij dezelfde leeftijdsgroep horen, dezelfde interesse hebben of omdat het vriendjes zijn of ….. noem maar op.

Toekomst

In het voorbeeld zijn er 45 kinderen op de locatie, bij een kindratio van 10 kinderen op 1 medewerker zijn dat dus 5 BSO-medewerkers en niet meer 6 BSO-medewerkers zoals nu de regels zijn.

Dit zorgt niet alleen voor een effectievere inzet van personeel (en beperking van het personeelstekort), ook kunnen kinderen beter worden ingedeeld vanuit pedagogische achtergronden.

Dat was dan de simpele uitleg, uiteraard hangen hier nog wel wat regeltjes aan vast en blijft er een verschil in de BKR afhankelijk van de leeftijd. Onder de stelling een uitgebreidere uitleg uit de nota van toelichting.

Stelling : een BKR voor de hele BSO locatie in plaats van per basisgroep is veel praktischer

3.2.1. BKR op kindercentrumniveau

Met de wijziging wordt de BKR berekend op kindercentrumniveau. Dit betekent dat de berekening van het aantal beroepskrachten binnen het kindercentrum niet meer gebaseerd is op de groepsindeling, maar op het totaal aantal kinderen binnen het kindercentrum. Daarmee komen de basisgroepen niet te vervallen. Een BKR op kindercentrumniveau geeft houders meer ruimte om de indeling van basisgroepen te baseren op pedagogische overwegingen in plaats van financiële prikkels. Met een BKR op kindercentrumniveau is er voor een houder geen aanleiding meer om te schuiven met kinderen in de groepsindeling wanneer groepen niet naar ratio zijn gevuld. Hierdoor kan de houder bijvoorbeeld meer rekening houden in de indeling met het voor de kind bekende gezichten. Voor de ontwikkeling van kinderen is het creëren van een emotioneel veilige omgeving essentieel. En daarbij geldt dat voor kinderen in de leeftijd van 4 tot 7 jaar stabiliteit extra belangrijk is.

Het uitgangspunt voor een nieuwe berekening is dat het aantal in te zetten beroepskrachten zoveel mogelijk overeenkomt met de BKR die gehanteerd werd op groepsniveau. De rekensystematiek voor een BKR op kindercentrumniveau is gebaseerd op een gewogen gemiddelde, waarbij de ratio van een kind in de leeftijd van 4 tot en met 6 jaar 0,1 is en de ratio bij een kind in de leeftijd van 7 tot de leeftijd waarop de basisschool eindigt 0,083 is. Deze ratio’s volgen uit de BKR op groepsniveau, waarbij een BKR van 1 op 10 bij 4 tot 7 jarigen leidt tot een ratio van 0,1 (1/10) en een BKR van 1 op 12 bij 7 tot en met leeftijd waarop basisschool eindigt, leidt tot een ratio van 0,083 (1/12).

Het minimaal aantal in te zetten beroepskrachten in relatie tot het aantal aanwezige kinderen op een kindercentrum wordt bepaald door de volgende formule: (A x 0,1) + (B x 0,083), waarbij A staat voor het aantal kinderen op het kindercentrum in de leeftijd van 4 t/m 6 jaar en B staat voor het aantal kinderen op het kindercentrumniveau in de leeftijd van zeven jaar tot de leeftijd waarop het basisonderwijs eindigt.

Bij een uitkomst van de berekening boven ,25 dient naar boven afgerond te worden. Dat wil zeggen dat er een extra beroepskracht ingezet moet worden als de som van het aantal jonge kinderen x 0,1 plus de som van het aantal kinderen x 0,083 uitkomt op een getal dat achter de komma hoger is dan ,25. Ter illustratie volgen twee voorbeelden. Op een dag dat er 27 jongere kinderen en 6 oudere kinderen aanwezig zijn, dienen er 3 beroepskrachten aanwezig te zijn. (27 x 0,1) + (6 x 0,083) = 3,198 en daarmee lager dan 3,25, dus er wordt naar beneden afgerond. Op een dag dat er 30 oudere kinderen aanwezig zijn, dienen er drie beroepskrachten ingezet te worden. 30 x 0,083 = 2,49. Dit is hoger dan 2,25 en dient dus naar boven afgerond te worden.

Zoals eerder aangegeven blijven de basisgroepen bestaan. Omdat het totaal aantal in te zetten beroepskrachten niet meer afhankelijk is van de indeling in basisgroepen (qua leeftijdsopbouw en groepsgrootte), heeft de houder meer ruimte om de basisgroepen en de inzet van beroepskrachten in te delen op basis van pedagogische overwegingen. De houder kan hierbij bijvoorbeeld kijken naar interesses, ontwikkelfases en individuele behoeften van de kinderen en talenten en voorkeuren van de beroepskrachten.

De aanvullende regels die bij een BKR op groepsniveau golden ten aanzien van leeftijdssamenstelling van basisgroepen, gelden niet bij een BKR op kindercentrumniveau. Dit geeft een houder ook meer ruimte om een passende invulling te geven aan de omvang en indeling van de basisgroepen, Een houder kan ook hierbij op basis van pedagogische overwegingen een afweging maken ten aanzien van de groepsindeling en de groepsgrootte. Een houder kan bijvoorbeeld kiezen voor een kleine groep met kinderen die meer begeleiding nodig hebben en een grotere groep met oudere en/of meer zelfstandige kinderen. Wel geldt er een maximale groepsgrootte van 30 kinderen, ingevolge artikel 18, tweede lid, van het besluit. Met een maximale groepsgrootte van 30 kinderen wordt aangesloten bij de maximale groepsgrootte bij een BKR op groepsniveau, die van toepassing was op groepen met kinderen van 7 jaar tot de leeftijd waarop het basisonderwijs eindigde. Door deze maximale groepsgrootte te blijven hanteren wordt een maximale omvang van de groepen geborgd en worden grotere kindercentra gestimuleerd om een bewuste (pedagogische) invulling te geven aan de basisgroepen. Het is bijvoorbeeld niet mogelijk om alle kinderen in te delen in één grote basisgroep met meer dan 30 kinderen. Tegelijkertijd zorgt een maximale groepsgrootte van 30 kinderen ervoor dat kindercentra niet extra worden beperkt ten opzichte van de situatie met een BKR op groepsniveau.

Met de toevoeging van onderdeel f aan het tweede lid van artikel 12, dient de houder in het pedagogisch beleidsplan toe te lichten op welke wijze de verhouding tussen het minimaal aantal in te zetten beroepskrachten en het aantal aanwezige kinderen op het kindercentrum wordt vormgegeven. Daarbij gaat de houder in ieder geval in op hoe deze verhouding bijdraagt aan de stabiliteit van de opvang en hoe wordt ingespeeld op de individuele behoeften van de kinderen. De houder kan bijvoorbeeld de pedagogische overwegingen ten aanzien van indeling van groepen en inzet van de beroepskrachten op deze groepen toelichten en aangeven hoe overzicht wordt gehouden. Ook kan hij hierbij ingaan op kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte.